Felix sportte zoals katten zwemmen. Hij wist dat hij het kon, fysiek was hij ertoe in staat, maar het was met de grootst mogelijke afkeer dat hij zich wekelijks in het zweet werkte, de ene voet voor de andere zette, in oneindige rondjes op weg naar helemaal niets. Hij zuchtte niet eens meer als hij zich in zijn sportkleding hees, hij probeerde zijn lot te dragen als een martelaar als hij zijn comfortabele badstoffen sokken uittrok en verwisselde voor de dikke witte naadloze varianten, als hij zijn ultra-sneldrogende shirt over zijn bungelende buik trok, zijn benen als bleke knotwilgen door de korte broekspijpen stak.
Felix was de hoek nog niet om of die ene vraag doemde op, vetgedrukt en onderstreept, met een vraagteken van lood: waarom? Waarom strompel ik over straten en pleinen? Eigenlijk, dacht hij terwijl het tussen zijn oren al begon te ruisen en zijn zicht langzaam vervormde, vertraagde, maakt het niet uit. Ik kan het net zo goed niet doen. Eén week zal het verschil niet maken – en hij wist dat hij gelijk had. Voordat hij verder kon denken vervaagden zijn gedachten, alles werd opgeëist door zijn benen. De enige reden waarom hij rende, was omdat hij rende. Een stap, en nog een stap.
Felix schrok toen hij zichzelf gewaarwerd in de ruiten van de slagerij. Zo zagen de anderen, zijn stadgenoten hem dus: als een dikke, motorisch mongolische zwetende otter die zichzelf elke centimeter voort moet duwen, ondertussen klankkreten kermend en zijn armen bij elke stap hulpelozer zwaaiend in het luchtledige. Kleine meisjes met staarten en een krentenbol in hun handjes wezen hem na, deinsden terug als hij onstuimig begon te hoesten als hij zich dreigde te verslikken in de zoute druppels die van alle kanten zijn mond in stroomden.
Eindelijk was daar zijn voordeur, het eeuwig verlangde eindpunt. Een kort moment was er nog de korte worsteling van de sleutel en zijn gat, momenten daarna stond Felix in het midden van de woonkamer. Verdwaasd maar op een onherleidbare manier gelukkig trok hij de koelkast open en dronk bubbeltjeswater. Terwijl het levenselixer zich door zijn lichaam verspreidde, nam hij zich voor wat hij zich elke week voornam.
Volgende week weer.