Sittard, 22 november 2020
Jaja Dieuwertje…
Voordat ik van wal steek, wil ik je een voorstel doen. Het is een ietwat ongebruikelijk verzoek, maar toch wil ik het aan je voorleggen. Vind je het goed, Dieuwertje, dat we vandaag vooral eens lekker om de hete brij heen draaien? Dat we wat nu al jaren zo gevoelig is, nu niet met onze onvoorzichtige tengeltjes beroeren? Ik hoef niet zo nodig een vette vis te zijn in de reeds overbevolkte meningenvijver van de wereld. Is dat oké?
(…)
Goed, fijn. Het fluitje klinkt: ik zal aftrappen.
Dieuwertje. Ik ben héél lang héél boos op jou geweest. Ik was net zo boos op jou als op mijn moeder, en dat wil wat zeggen. Nu moet je niet meteen beginnen te briesen en te steigeren – ik zal het je uitleggen.
Het begon allemaal op een regenachtige novemberavond. Alleen, maar niet eenzaam stond ik voor het raam van mijn kinderkamertje. Sinds kort lukte het me om boven de vensterbank uit te komen, en in de straat te staren. Terwijl ik tussen de druppels door keek naar auto’s die stapvoets over het asfalt rolden, zong ik, natuurlijk in de verzengende hoop op chocolade en marsepein, mijn stembanden aan flarden. Toen: drie vertrouwde, doffe klopjes op de deur. Mijn moeder betrad de kamer. Om haar mond een meewarige glimlach die ik niet herkende. Kippenvel van angst verspreidde zich plots vanuit mijn kruin over mijn lijfje, alsof ik wist wat komen ging.
‘Kom eens hier,’ zei ze zacht. Ik kroop op de schoot waaruit ik ooit ontsproot en liet me gedurende korte tijd meewiegen op mijn moeders ademhaling.
‘Ik moet je wat vertellen,’ ging ze verder, en zonder dat ik me er op had kunnen voorbereiden, zonder opbouw of iets wat de snijdende pijn zou verzachten, vertelde ze me wat ik heidenen op het schoolplein al eens had horen beweren, maar wat ik altijd lachend had weggewuifd. Zonder dat ik het wilde parachuteerde mijn moeder me me de doodlopende weg van de volwassenheid in. Ik was, ik was – in shock.
‘We moeten het Dieuwertje vertellen,’ besloot ik na de eerste verwarrende seconden echter resoluut. Zo was ik toen: eerst de ander, dan pas mijn verdriet. Het idee dat jij, dag in dag uit, voor jan met het korte geslachtsdeel achter je desk plaatsnam, benam me haast de levenslust.
Dat mijn moeder op dat moment begon te lachen, begreep ik aanvankelijk niet. Pas toen ze me vertelde dat jij ook in dat gruwelijke complot zat, stortte mijn wereld écht in. Toen werd me duidelijk dat, naast iedereen ook jij, zelfs jij Dieuwertje, ter wereld gekomen was om mijn fantasieën kapot te prikken, om me de realiteitszin als ganzenvoer door de strot te duwen. Waren het niet de grote mensen volgens wie liegen een doodzonde was? De volwassenen, met hun altijd geheven wijsvingertje? Met hun priemende blik? Nou dan! Prompt besloot ik, uit wanhoop, uit wraak, weet ik het, tot de allerergste maatregel die ik kon bedenken. Die spijt over wat je gedaan had, zou ik godverdomme eigenhandig uit je trekken, en wel door mijn snode plan ten uitvoer te brengen. Ik wist wat mij te doen stond.
Ik zou de volgende avond níét naar Het Sinterklaasjournaal kijken.
Ik verkneukelde me al bij de gedachte dat je ’s avonds klaar zou zitten, in de roodversierde studio vol pakjes en pepernoten, tevergeefs wachtend op mij. Na tien minuten zou je, de schouders en het hoofd hangend van drukkende spijt, onverrichter zake maar weer terugkeren naar je huisje.
Dat zou je leren, Dieuwertje. Je zocht het maar uit, vieze lelijke stinktrut dat je er rondliep. Bah, bah, BAH!
Maar goed Dieuwertje. Ik ben niet meer boos. De tranen hebben weliswaar zoutkristallen op mijn wangen achtergelaten, maar ik huil niet meer. Ik ben ouder geworden, en met de jaren kwam de mildheid. Ik weet en ik accepteer dat de wereld een schimmelende bol is. Niet langer richt mijn eigen slachtofferschap daarover mij te gronde. Ik omarm al het leven in de wereld – het niet-leven neem ik daarbij op de koop toe – en ik erken dat de enige constante in mijn leven de voortdurende verandering is. Vooral dat laatste, Dieuwertje. Als je eindelijk eens comfortabel bent met het een of het ander, dan simsalabimsen de mensen om je heen meteen weer iets nieuws tevoorschijn – kun je weer van voren af aan beginnen. Geen idee waarom, maar zo gaat het altijd. Als je je eenmaal lekker hebt gewenteld in het geloof aan een oneindige goede bejaarde en zijn helpers, dan hoor je drie klopjes op de deur, dan volgt er een amechtig ‘ik moet je wat vertellen’. Ja, Dieuwertje, volgens mij er is toch maar één ware conclusie mogelijk, en ik ben niet de eerste die dit opmerkt: het leven is lijden.
Ik ben buitengewoon benieuwd naar jouw ongetwijfeld verfrissende kijk op bovenstaande zaken. Hoe ga jij om met veranderingen die je al dan niet aan hebt zien komen? Hoe speel jij bijvoorbeeld in op, laten we zeggen, veranderingen in de maatschappij? Op ongemakkelijke tendensen, die steeds maar maken dat we verdrinken in de klotsende onredelijkheid die ons van twee kanten belaagt? Wat doet een mens, te midden van twee uitersten? Dieuwertje, wat kunnen we daar toch in godsnaam doen, in dat immer modderige midden?
We moeten stoppen, want zo belanden we haast toch in de hete brij. Laten we ons maar gauw uit de voeten maken. Wij, Dieuwertje, wij zijn lafbekken, maar wel gezellige lafbekken, die nog altijd goedgelovig zingen voor chocolade en marsepein. En het mooie is: we krijgen het nog elk jaar in onze schoenen ook. Die Sinterklaas toch!
Veel groeten,
Toon