Brief aan Sandra

Sittard, 25 oktober 2020

Lieve Sandra,

Je zit voor me, op het donkerhouten blad van mijn schrijfbureau, en staart me eenogig aan. Als ik je neerleg, sluiten je oogleden vanzelf, ook die van het oog dat door de knagende tijd is verzwolgen. Zachtjes glijd je de duisternis van de slaap in, precies zoals je dat vroeger honderden, duizenden keren hebt gedaan in de armen van het meisje dat ik nu al zoveel jaren de mijne noemen mag.
Dankbaarheid en jaloezie voeren in mijn binnenste een liefdevolle strijd om voorrang. Dat eerste omdat jij Lisa getroost heb toen ik dat nog niet kon, toen ook ik nog met een duim in mijn mond en luier om mijn kont in een box lag, en dat laatste omdat jij haar gekend hebt, dat meisje dat nog niet was aangetast door de verschrikkingen van het bestaan, het witblonde schepseltje dat leefde in een wereld die nog niet alleen draaide om wederzijdse verontwaardiging. Jij kende haar, Sandra, en ik niet.

‘Sandra? Dat is toch helemaal geen naam voor een pop.’ Ik herinner me dat ik de woorden uitsprak, en eveneens staat de gekwetste, haast gekwelde blik van Lisa die erop volgde me helder voor de geest. ‘Niks tegen Sandra,’ antwoordde ze bits en ze lachte, maar niet omdat ze de situatie grappig vond. Ze lachte naar jou, Sandra, naar je babyhoofdje van plastic, naar je armpjes en beentjes, je handjes en voetjes. Lisa lachte haar mooie tanden naar je bloot. ‘Kijk,’ zei ze na een tijdje trots. Ze wees op de nachtpon die je aanhad, een roze shirtje met een witte engel op de voorkant. ‘Ik had vroeger dezelfde,’ zei ze fluisterend, alsof ze me medebewaarder maakte van een groot geheim. Ik haalde diep adem en dacht na. Wat kon ik zeggen? Welke woorden pasten, als verloren puzzelstukken, in dat bijna volmaakte moment? Geen enkele, besloot ik, en daarom omhelsde ik Lisa woordeloos, terwijl ze jou met een ontroerende onhandigheid tussen ons in klemde.

Vorige week maakte ik een wandeling door de bossen, Sandra. Ik merkte op dat het najaarsverval al aardig om zich greep, het groen werd rood werd bruin, toen ik plots een oudere vrouw op een bankje zag zitten. Ze huilde, de mevrouw, een zwarte lawine van mascara over haar gerimpelde wangen. Haar uithalen verscheurden de verzengende rust die voorheen tussen de struiken en de bomen heerste.        
Wat raar, dacht ik, dat iemand hier naar het herfstbos komt en een pathetisch potje gaat zitten schokschouderen. Hoe bestaat ‘t. Het kwam me voor dat haar hysterisch huilen zinloos was. Vrouwen, en oude in het bijzonder, wat moest je ermee. Het zullen de hormonen zijn, bedacht ik, die voor de laatste keer nog eens opspelen. Een danse macabre van bergen verzwakt oestrogeen. Dat ze thuis ging huilen, waar ze alleen zichzelf en haar buren lastig zou vallen. Hoofdschuddend van onbegrip wandelde ik verder. Ik verheugde me al op het borrelende moment waarop ik dit moment thuis als een aangedikte anekdote kon voortvertellen – ‘schreeuwend zat ze daar, op haar knieën, en ze trok wanhopig plukken gras uit de grond, ik weet ook niet waarom’ – maar toen ik de huilende mevrouw na een meter of honderd plots niet meer hoorde, hield ik halt.
Wat was ik voor een oversneden eikel? Wat was ik, een slaaf van de tijd? Het was werkelijk van een wurgende ellende. In plaats van dat ik me had bekommerd om de vrouw en haar verdriet, was ik doorgelopen met een onverschilligheid die eerder grensde aan haat dan aan mededogen. Ik, die mijn gedachten toch redelijk geordend meende te weten, was blijkbaar evengoed als ieder ander verpest door het oordelenvirus dat over de wereld waait. Ik liep terug, met grote passen en een ongezonde hartslag, maar het bankje was leeg – natuurlijk was het leeg.

Het was een vertoning om niet trots op te zijn, Sandra, en toch vertel ik het je, al is het met het schaamrood op de kaken. Misschien vertel ik het je wel in de stiekeme hoop op een uitbrander. Want jij weet hoe het moet, jij kan het, oordeelloos door het leven. Ik niet, nog niet. Wil je mij leren hoe dat moet, Sandra? Hoe je je gewoon tegen iemand aan laat vlijen, ongeacht wie hij of zij is, en wat je van hem of haar denkt te weten? Ik bedoel: jij bent niet boos, niet eens verontwaardigd als je tien jaar of langer in een zuurstofarme, plastic kist op zolder wordt gestald. Als je daarna weer in iemands armen ligt, is het goed. En als dat niet zo is, als de gemeentelijke afvalpers je kunststof hoofdje plet, als je in het kader van milieubesparing wordt omgesmolten tot een shampoofles of een ergonomische snijplank, dan is het ook prima. Jij leeft een leven van eindeloze vergeving en vertrouwen. Ik zal het maar zeggen: de jaloezie wordt me haast te veel. Ik wil dat ook. Leer het me alsjeblieft, en word gerust een beetje boos op me als ik het niet meteen begrijp. Als de vooroordelen, gegrond of niet, zich een weg naar boven blijven vechten. Maar vergeef me daarna ook weer, en leg het nog eens uit. Herhaal die procedure tot ik op jou begin te lijken, Sandra, op jou en al je met wolkjes pluche gevulde vriendjes en vriendinnetjes. Als er al iets is in het leven om te willen, dan is het dat.

Sandra. Ik druk zachter dan gewoonlijk op de knoppen van mijn toetsenbord, want je slaapt nog steeds. Ik zie tandafdrukken in je handen, ik vraag me af hoe die daar komen. Ik stel me zo voor dat omdat Lisa afgekloven nagels bij zichzelf niet mooi vond, maar ze haar kinderzenuwen toch ergens kwijt moest, ze maar aan die van jou begon. Je liet het toe, Sandra, als vanzelfsprekend liet je het toe. Zo ben je, jij wel. Ik bewonder je meer dan je ooit zult weten.
Slaap voor nu maar lekker verder. Ik maak je wel wakker als het tijd is voor je flesje.

Veel groeten,

Toon

3 gedachten over “Brief aan Sandra

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s